De standaard RDA kan goed in een traditionele recordsgebaseerde werkwijze ingezet worden, maar dit applicatieprofiel gaat uit van een toepassing van RDA als linked data (RDF, Resource Description Framework) met gebruik van de bijbehorende linked data-principes. Dat betekent dat er, naast het onvermijdelijk gebruik van concrete waarden (tekenreeksen, getallen, datums - de zogenaamde rdfs:Literals
), zo veel mogelijk entiteiten gedefinieerd worden voor de te beschrijven objecten, bronnen of concepten (resources). Deze entiteiten worden dan geïdentificeerd met een IRI (~ URI), een identifier in de vorm van een URL (webadres), en met deze IRI’s kunnen dan ook de relaties tussen de entiteiten vastgelegd worden. Binnen RDA wordt dit implementatiescenario A genoemd.
Sommige entiteiten hebben alleen maar betekenis in de context van één bovenliggende entiteit. In zo’n geval kan er voor gekozen worden die entiteit geen IRI te geven. Dit bespaart op beheer. Bedenk dat IRI’s geacht worden om duurzame identifiers te zijn. Dat komt noodzakelijkerwijs met administratieve en technische lasten. Soms is de keuze voor zo’n blank node
, een entiteit zonder IRI, dan ook verstandig.
Om praktische redenen is het doorgaans nog niet doenlijk om van alle beschreven dingen een entiteit te maken. Zo wordt de bladmuziek van Muziekschatten.nl met volwaardige entiteiten beschreven maar van de uitgevers van de bladmuziek wordt slechts een naam genoemd, zonder de uitgevers als een entiteit te representeren.
Dit applicatieprofiel is, naast de linked data-principes, gebaseerd op de beschrijvingen van de klassen en elementen en op de instructies, richtlijnen en waardenlijsten in de officiële RDA-standaard. De zogeheten “deprecated” en “soft deprecated” elementen (dus elementen waarvan gebruik respectievelijk ontraden of ontmoedigd wordt) maken geen onderdeel uit van dit applicatieprofiel.
Belangrijk in de benadering die RDA biedt, is dat beschrijvingen op verschillende niveaus van detaillering gemaakt kunnen worden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
In dit applicatieprofiel wordt de effectieve beschrijving onderverdeeld in verschillende met elkaar samenhangende “lagen”, van generiek of algemeen geldend naar specifiek voor bepaalde typen werken (bv. muziekwerken) of dragers (zoals boeken of cd’s).
De minimumbeschrijving en de coherente beschrijving zijn verplicht in het RDA-Applicatieprofiel Podiumkunst (een “must”) en komen overeen met “vindbaar” in de terminologie van het Netwerk Digitaal Erfgoed. De effectieve beschrijving is aanbevolen (een “should”) ofwel verplicht indien de data voorhanden is en komt overeen met het NDE-begrip “bruikbaar”.
De verplichting van een element in het applicatieprofiel geldt binnen de context van de gegeven laag. Dus wanneer bijvoorbeeld de oorspronkelijke bezetting van een muziekwerk verplicht is, geldt dat alleen wanneer je de effectieve beschrijving van een muziekwerk toepast. Wanneer je deze laag uit het applicatieprofiel niet gebruikt, bijvoorbeeld omdat je geen muziekwerk beschrijft of omdat je je praktisch tot de minimaal verplichte lagen van de minimumbeschrijving en de coherente beschrijving moet beperken, geldt ook de verplichting van dit element niet.
In RDF heeft een element een concrete waarde (een rdfs:Literal
) of verwijst het via een IRI naar een andere entiteit. In RDA wordt aanvullend onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten “literals” en komt daarmee tot vier verschillende registratiemethoden voor het vastleggen van de waarde in een element:
Een voorbeeld van een mogelijke invulling van de verschillende registratiemethoden voor een specifieke elementwaarde:
Benamingen van RDA-entiteiten (zoals namen, titels en identifiers) kunnen als een concrete waarde, een rdfs:Literal
, opgenomen worden, maar RDA biedt ook de mogelijkheid om van zo’n benaming een entiteit op zich te maken. Dit levert een naamsentiteit van het type Nomen. Het nut van deze aanpak is dat het de mogelijkheid biedt om meer over de specifieke naam te zeggen (deze aanpak wordt in RDF reïficatie genoemd).
Codevoorbeelden 1 en 2 tonen hoe een identifer via reïficatie verrijkt kan worden:
intern:ex4 rdax:P00018 "12345-78-9" .
Voorbeeld 1: Een identifier als een literal-waarde. Betekenis is niet duidelijk.
intern:ex4 rdax:P00018 [
a rdac:C10012 ; # dit is een nomen
rdan:P80068 "12345-78-9" ; # "has nomen string" , de identifier-waarde
rdan:P80069 <http://vocab.getty.edu/aat/300417443> # "scheme of Nomen"
] .
Voorbeeld 2: Dezelfde identifier na reïficatie, verrijkt met “scheme of Nomen”. Betekenis is nu expliciet.
Het RDA-Applicatieprofiel Podiumkunst gebruikt de Nomen-entiteit voor benamingen zodra er meer over de benaming gezegd moet worden dan alleen de letterlijke waarde. Dat gaat bijvoorbeeld over een typering van de naam (dit is een plaatsingscode) of een aanduiding van het gebruikte schema voor de naam (dit is een ISBN).
Een belangrijke stap bij het vaststellen van het applicatieprofiel is bepalen welke elementen je niet nodig hebt. Onderstaande uitgangspunten zijn vanuit die gedachte opgesteld.
De actor-entiteit in RDA kent meerdere subklassen:
Relaties met deze entiteiten als domein of bereik zijn (op enkele uitzonderingen na) in vijfvoud gedefinieerd. Vanuit het uitgangspunt dat de beschrijving van een actor-entiteit zelf aangeeft tot welke subklasse deze behoort, heeft het semantische geen meerwaarde die specifiekere relatie-elementen te gebruiken. De lijst met te gebruiken RDA-elementen kan zo sterk ingeperkt worden, zonder af te doen aan de zeggingskracht.
Dit applicatieprofiel gebruikt dus bijvoorbeeld wel het element rdaw:P10015
(has television director agent), maar niet het element rdaw:P10561
(has television director family) of rdaw:P10420
(has television director person).
Sommige actor-relaties in RDA zijn niet op het niveau van rdac:C10002
(agent) gedefinieerd, omdat ze bijvoorbeeld alleen betekenis hebben op het niveau van een persoon. In die gevallen zijn de specifiekere elementen in dit applicatieprofiel uiteraard wel toegestaan.
Volgens deze logica is binnen dit applicatieprofiel ook gekozen voor het gebruik van het generieke element rdaw:P10256
(has subject) in plaats van bijvoorbeeld rdaw:P10319
(has subject agent).
Dit principe zou nog breder toegepast kunnen worden (bijvoorbeeld wanneer het gaat over relatie-varianten die enkel verschillen in rdfs:domain
en rdfs:range
), maar dat hebben we vooralsnog niet of maar beperkt gedaan.
Omdat bepaalde eigenschappen van expressies als canoniek of oorspronkelijk beschouwd kunnen worden, introduceert RDA de representatieve expressie als een expressie die het dichtst bij de intenties van de maker van het werk ligt.
Omdat dit onderscheid ook voor gebruikers relevant is, neemt dit applicatieprofiel de representatieve expressie over.
Kenmerken van representatieve expressies leggen we vast op werkniveau. Dat wil zeggen, we gebruiken de attribuut-elementen in het werkdomein met “… of representative expression” in de naam. We houden er rekening mee dat gegevens over de representatieve expressie niet altijd beschikbaar zullen zijn. De belangrijkste reden voor vastlegging op werkniveau is dat we het beheer ervan willen koppelen aan het beheer van de werken. Bij bepaalde typen werken is dit bovendien de enige manier om representatieve expressies vast te leggen.
Bij het beschrijven van een expressie leggen we de betreffende kenmerken nogmaals vast, ook als ze gelijk zijn aan de waarde van de representatieve expressie.
RDA biedt een specifiek type benaming, namelijk access points of “ingangen”. Dergelijke ingangen spelen een belangrijke rol bij RDA-toepassingen in traditionele bibliotheekcatalogi (RDA-implementatiescenario C, ofwel het gebruik van traditionele bibliografische records en authority records) en zijn opgebouwd volgens een vast stramien, doorgaans bestaande uit elementen die ook in afzonderlijke properties vastgelegd worden.
Omdat dit applicatieprofiel IRI’s gebruikt voor het identificeren van werken, expressies, actoren en dergelijke, en omdat er afzonderlijke elementen zijn waarin de verschillende onderdelen van een ingang kunnen worden vastgelegd, worden benamingen van het type “access point” niet toegestaan in dit applicatieprofiel.
RDA kent diverse elementen die als “shortcut elements” bestempeld kunnen worden. Shortcuts zijn relatie-elementen die twee entiteiten, die indirect aan elkaar gerelateerd zijn via één of meer tussenliggende entiteiten, direct met elkaar verbinden. Omdat op deze manier de tussenliggende entiteit(en) niet geïdentificeerd word(t/en) terwijl het aantal mogelijke paden door de graaf alleen maar toeneemt, gebruiken we shortcut elements in principe niet. Een voorbeeld van een shortcut die we niet gebruiken is rdaw:P10205
(has librettist agent). In plaats daarvan relateren we een muziekwerk aan een werk van het type libretto met rdaw:P10165
(has libretto work) en verbinden we het libretto met de auteur met rdaw:P10061
(has author agent).
Hieraan verwant is het uitgangspunt om vrijetekstelementen (zoals bijvoorbeeld de reeksvermelding) zoveel mogelijk aan te vullen met of te vervangen door een uitgemodelleerde variant die gebruikt maakt van relatie-elementen.
Voor ieder relatie-element in RDA is een element gedefinieerd dat de inverse relatie aanduidt. Hoewel het semantisch geen verschil maakt of de relatie van A
naar B
of de inverse relatie van B
naar A
toegepast wordt, kiezen we er in dit applicatieprofiel voor om waar mogelijk slechts één van beide varianten te gebruiken. Daarbij hanteren we de volgende algemene richtlijnen:
Volgens deze uitgangspunten gebruikten we bijvoorbeeld wel rdaw:P10053
(has composer agent of work) maar niet rdaa:P50187
(is composer agent of work of), wel rdaw:P10142
(is adaptation of work) en subelementen maar niet rdaw:P10155
(is adapted as work) en subelementen.
Er zijn verschillende manieren om aan te geven dat de beschreven entiteit gelijk of gelijkwaardig is aan een entiteit in een externe bron. We gaan hierbij uit van het gebruik van IRI’s.
De gangbare manier om aan te geven dat een entiteit gelijk is aan een externe entiteit is door gebruik te maken van de owl:sameAs
-relatie.
@prefix owl: <http://www.w3.org/2002/07/owl#> .
intern:ex1 owl:sameAs extern:ex_a . # identieke entiteiten
De semantiek van owl:sameAs
is streng. Het betekent dat alle kenmerken van de éne entiteit uitwisselbaar zijn met die van de andere entiteit, en andersom. Gebruik owl:sameAs
alleen als die uitwisselbaarheid niet alleen nu geldt, maar ook in verleden én toekomst. Als daar niet met zekerheid bevestigend op geantwoord kan worden dat is owl:sameAs
niet de beste keuze.
Als de entiteiten equivalent zijn in de zin van betekenis en gebruik, maar mogelijk niet identiek in een strikte logische zin, dan is skos:exactMatch
een goede keuze. Als er behoefte is aan een nog zwakkere relatie kan er gekozen worden voor skos:closeMatch
, te gebruiken als de concepten sterk gelijkwaardig zijn maar niet volledig uitwisselbaar.
@prefix skos: <http://www.w3.org/2004/02/skos/core#> .
intern:ex2 skos:exactMatch extern:ex_b .
intern:ex3 skos:closeMatch extern:ex_c .
Het is niet strijdig met de principes van dit applicatieprofiel om via owl:sameAs
-relaties betere leesbare aliassen als equivalenten voor de RDA-elementen te creëeren en toe te passen (zoals gedaan binnen RDA applicatieprofiel Nederlandse bibliografie). Deze stap is nu echter nog niet gezet.
Om eventuele onduidelijkheden te voorkomen worden alle entiteiten van een expliciete typering voorzien worden, bijvoorbeeld:
ex:ding a rdac:C10001 . # ex:ding is een RDA-Work
RDA biedt een eigen manier om de taal van bijvoorbeeld en titel aan te geven. Binnen RDA kan dat door van de titel een nomen-entiteit te maken en daar dan het passende RDA-kenmerk aan te hangen. Binnen dit profiel geven we er de voorkeur aan om zo veel mogelijk al bestaande internetstandaarden en -gebruiken te volgen. De aanduiding van de taal van een literal gebeurt dan ook met zogenaamde language tags (BCP47). Bijvoorbeeld:
ex:compositie rdaw:P10088 "Das wahre Leben des Johann Sebastian Bach"@de .
RDA biedt de mogelijkheid om een “timespan”-entiteit te definiëren (rdac:C10010
). Binnen dit applicatieprofiel is voorlopig het advies om daar beperkt gebruik van te maken. Voor ‘gewone’ datum zoals de datum van een uitvoering gebruiken we iso-geformatteerde datums, met toevoeging van de datatype-aanduiding, zoals gangbaar in linked data. Laat het datatype weg, als de datum niet iso-geformatteerd is.
ex:ding1 rdam:P30007 "1969"^^xsd:gYear . # copyright date, as a year
ex:ding2 rdam:P30009 "1969-03-20"^^xsd:date . # publication date, as an iso date
ex:ding3 rdaw:P10219 "195X". # date of work - onzeker
Tijdspannes gebruiken we wanneer we zeer nadrukkelijk een periode willen beschrijven. Vaak is het handig om zo’n tijdspanne van een eigen IRI te voorzien omdat er doorgaans vaker naar verwezen zal moeten worden:
ex:thing_2 rdaw:P10317 ex:tijdspanne1 . # timespan of work
ex:tijdspanne1
a rdac:C10010 ; # a timespan
rdat:P70017 "Theaterseizoen 1957-1958"@nl ; # name of timespan
rdat:P70039 "1957-10-01"^^xsd:date ; # start date of timespan
rdat:P70040 "1958-07-01"^^xsd:date . # end date of timespan
rdfs:label
Het gebruik van een goed gekozen rdfs:label
per entiteit helpt de gebruiker om makkelijker de aard van het ding te begrijpen. Bemerk dat dikwijls de waarde van een RDA-ingang (een “access point”- die we dit profiel niet als zodanig gebruiken) vaak een prima keuze is voor het rdfs:label
. Een rdfs:label
zou ook gautomatiseerd samengesteld kunnen worden, bijvoorbeeld bij de export naar RDF uit het catalogiseersysteem.
ex:bladmuziek1 rdfs:label "Andriessen, Hendrik. Quartetto in stile antico. Muzieknotatie"@nl .
rdfs:List
In een beschrijving in RDF heeft de volgorde waarin elementen opgenomen staan geen betekenis. Een generiek toepasbare manier om volgorde aan te duiden is het gebruik van de rdfs:List
-constructie. Gebruik leidt echter tot complexe, lastig te interpreteren structuren. De voorkeur is dus om rdfs:List
zo veel mogelijk te vermijden. Zo biedt RDA bijvoorbeeld het element rdaw:P10012
“has numbering of part” om voor een deelwerk aan te geven op welke positie het deel uitmaakt van een hoofdwerk.
Dit applicatieprofiel is werk in uitvoering. Belangrijk aandachtspunten voor de doorontwikkeling om te komen tot één verbonden linked data-graaf voor de podiumkunsten zijn:
In de huidige vorm, als een op linked data-gebaseerde standaard en toegepast binnen RDF, is wereldwijd de ervaring met RDA nog beperkt. RDA wordt vooral gebruikt binnen de wereld van bibliotheken. Daar begint nu uit te kristalliseren hoe het bibliografische domein beschouwd kan worden vanuit IFLA-LRM (het conceptueel model achter RDA) en RDA. Binnen het domein van de podiumkunsten is nog niet uitgekristalliseerd hoe alle te te beschrijven zaken in entiteiten volgens LRM of RDA uitgedrukt kunnen worden. Bijvoorbeeld, hoe modelleren we een theaterproductie in RDA? Of hoe beschrijven we een requisiet uit een museumcollectie? Wanneer is een werk een werk? Beschrijven we een deel van een symfonie ook als een werk, met een eigen IRI? Kunnen een zakpartituur en een studiepartituur tot de zelfde expressie behoren?
Dit applicatieprofiel is in deze vorm vooral een eerste aanzet te komen tot een wijze van beschrijven van het domein van de podiumkunsten. Zie ook aanzet voor de nog uit te werken sjablonen
Om linked data met elkaar te kunnen delen, en zo tot een gedeelde linked data-graaf te komen, is het ook belangrijk om een gedeelde terminologie en gedeelde waardenlijsten of thesauri te gebruiken. Dit is werk in uitvoering.